De pijlen van Azincourt
18 juli 2018
Op p. 258 en volgende geeft Nobel streven een schatting betreffende het aantal dodelijke pijlen dat door Engelse boogschutters is afgevuurd tijdens de slag bij Azincourt, met welbekend vernietigend gevolg. Drie basiscijfers daarvoor zijn ontleend aan hoogwaardige, gespecialiseerde studies van krijgshistorici, die vooral van Engelse zijde deze veldslag uitentreuren hebben geanalyseerd. Er waren ongeveer 7000 (meest Welshe) boogschutters aan Engelse kant, die voor een spervuur werden ingezet; getraind als deze waren, konden zij per persoon 12 pijlen per minuut afvuren; de veldslag als geheel duurde een uur of twee. Op basis hiervan is de raming van Nobel streven nog een relatief voorzichtige, waar deze stelt dat "tijdens het eerste half uur van de slag wel een miljoen pijlen […] in salvo's op het Franse leger moeten zijn neergedaald." Immers: 30x12x7000 = 2.520.000, zodat feitelijk een kwartier, of slechts de helft van het vuurtempo, meer dan voldoende zouden moeten zijn geweest om het miljoen te halen.
Herhaalde (email)gesprekken met bevriende natuurkundige prof. Hans van Himbergen hebben mij evenwel danig aan het twijfelen gebracht omtrent dit astronomische getal. Van Himbergen bekeek de zaak vanuit het prealabele standpunt van bevoorrading, logistiek en nut. Hoe zou het Engelse leger, al weken op mars door vijandelijk gebied en onder vrij barre omstandigheden, een miljoen pijlen schietklaar hebben gekregen? Voor vervoer daarvan moet men toch rekenen met 30 tot 50 karren vol, die door de drassige gronden rondom Abbeville moeten zijn voortgezeuld. Vervolgens moet het aanvoeren van zoveel pijlen tijdens de slag, met alle respect voor rennende schildknapen, haast onoverkomelijke files hebben opgeleverd. Maar ook: waarom zouden dermate veel pijlen nodig zijn geweest, gezien de omvang van het vijandige leger (pakweg 15.000 man) en de compacte opstelling ervan? Een factor 1o minder, dat wil zeggen 100.000 pijlen, zou ruim voldoende kunnen zijn geweest.
Meest verwonderlijk blijft toch wel dat archeologie ter plekke van dit alles nog geen spoor heeft aangetroffen, nog niet eens 1 pijlpunt. Zelfs al zouden het er maar 100.000 zijn geweest, dan blijft dit nog een raadsel. Of moeten we werkelijk concluderen dat de plunderingen na de slag (Nobel streven, p. 274) nog niet het kleinste stukje ijzer hebben laten liggen? Maar ook op dat gebied heeft Hans van Himbergen een slimme vraag: is het wel zo zeker dat al die Engelse pijlen ijzeren punten hadden? Is het niet wel zo waarschijnlijk dat men de pijlen onderweg heeft gesneden van wilgentenen ("plaatsjes nabij Hesdin zijn nog altijd centra van vlechtwerk van de mooiste manden") of essenhout ("dat daar overvloedig voorhanden is")? Vakkundig gesneden, zouden zulke pijlen evengoed dodelijk kunnen zijn geweest, terwijl daarmee de logistiek van aanvoer veel begrijpelijker oogt. Alsook het feit dat er niet een is teruggevonden. Plantaardige pijlen zullen nu eenmaal zijn vergaan.
Wat van dit alles zij, op zijn minst illustreren de vragen en suggesties van Van Himbergen dat onze historische reconstructies nog van alles te winnen hebben bij wat meer mechanica, zindelijk ingenieursdenken en bètalogica!